NOvA en OM willen verschoningsrecht beter waarborgen met mailherkenningssysteem
Data waaronder e-mails die tijdens onderzoeken in handen komen van opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie (OM) kunnen verschoningsgerechtigd materiaal bevatten. Een filtersysteem dat mailverkeer tussen advocaat en cliënt herkent voorkomt dat opsporingsdiensten en het OM ongewild kennisnemen van de inhoud.
NOvA-bestuurder Jeroen Soeteman en Hoofdofficier van Justitie (en portefeuillehouder verschoningsrecht) Michiel Zwinkels zijn hierover in gesprek en achten een dergelijk systeem zeer wenselijk om het verschoningsrecht beter te waarborgen. Beiden zijn daarnaast van mening dat het OM en de NOvA een gezamenlijke opdracht hebben naar zowel opsporingsdiensten als ook de advocatuur om het verschoningsrecht te voorzien van betere waarborgen. Het gesprek hierover vindt plaats vanuit wederzijds vertrouwen en begrip voor elkaars positie. Dit draagt bij aan een duurzame oplossing, waarbij de rechtsstaat gebaat is.
Aan de ene kant moeten opsporingsdiensten in staat gesteld worden goed onderzoek te kunnen doen en aan de andere kant moet het contact tussen advocaat en cliënt vertrouwelijk blijven. Deze gezamenlijk opdracht komt mede naar voren in een onderzoek dat de Universiteit Leiden in opdracht van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) heeft uitgevoerd naar het gebruik van extra beveiligde en/of identiteitsversluierende communicatiemiddelen door advocaten.
Een belangrijke aanbeveling uit het rapport is dat er door de juridische ketenpartners samen met de wetgever nagedacht moet worden over effectievere waarborgen voor het verschoningsrecht bij communicatie via andere middelen dan telefonisch contact via de geheimhoudertelefoon.
Communicatie tussen cliënt en advocaat, zoals e-mailverkeer, dient vertrouwelijk te zijn. Een systeem dat e-mailcorrespondentie tussen advocaat en cliënt vooraf kan herkennen en filteren wordt door zowel OM als advocatuur als een wenselijke (eerste) stap gezien om de vertrouwelijkheid beter te waarborgen. Zo'n systeem is er nog niet. Daarom gaat de NOvA nader onderzoek doen naar de technische en juridische consequenties en de praktische uitvoering ervan. In dit kader wordt ook overleg gevoerd met andere partijen uit de strafrechtketen, zoals de opsporing, het OM en de zittende magistratuur. Van belang is daarbij ook het arrest van de Hoge Raad van 12 maart jl. dat ziet op beantwoording van de prejudiciële vragen over de omgang met verschoningsgerechtigde informatie.
Chatapps en cryptotelefoons
De Universiteit Leiden heeft tijdens het onderzoek ook gekeken naar het gebruik van andere extra beveiligde en/of identiteitsversluierende communicatiemiddelen door advocaten zoals chatapps en cryptotelefoons. De aard en omvang van het gebruik van dergelijke middelen door advocaten, de beweegredenen en de potentiële risico’s voor advocaten zijn in kaart gebracht. De belangrijkste reden voor advocaten om gebruik te maken van extra beveiligde communicatiemiddelen is de vertrouwelijkheid van advocaat-cliëntcommunicatie. Dit houdt volgens de onderzoekers voor een belangrijk deel verband met wantrouwen dat advocaten hebben in de naleving van de regels rondom het verschoningsrecht door de (strafvorderlijke) overheid. Daarom is één van de aanbevelingen aan de NOvA (en aan het OM) dan ook om actief te werken aan het tegengaan en verminderen van de huidige polarisatie en wantrouwen waar het gaat om het debat over de waarborging van de vertrouwelijkheid.
Ook de wens of voorkeur van de cliënt is voor veel advocaten een belangrijke factor in de keuze voor een bepaald communicatiemiddel. Vaak kunnen advocaten – zo blijkt uit het onderzoek – aan die wens tegemoetkomen, mits de wens van de cliënt te verenigen is met hun eigen opvattingen en verplichtingen.
Wel constateren de onderzoekers risico’s met betrekking tot het gebruik van extra beveiligde communicatiemiddelen die kunnen samenhangen met de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit. Niet het middel an sich is daarbij bepalend voor die risico’s, maar de manier waarop de advocaat daarmee omgaat. Daarnaast signaleren de onderzoekers dat het gebruik van extra beveiligde communicatiemiddelen risico’s kan meebrengen voor de vertrouwelijkheid, terwijl dit paradoxaal genoeg de belangrijkste reden is voor het gebruik ervan. Opsporingsdiensten en het OM kunnen bij gebruik van dergelijke middelen de communicatie tussen cliënt en advocaat niet (direct) herkennen en kunnen er dus (ongewild) kennis van nemen.
Bewust van risico's
Een andere aanbeveling uit het rapport luidt dat er duidelijke kaders en richtlijnen zouden moeten komen voor het gebruik van extra beveiligde communicatiemiddelen. De NOvA vindt het belangrijk dat advocaten zich er nog meer van bewust worden dat er risico’s zijn verbonden aan het gebruik van extra beveiligde communicatiemiddelen. Door middel van voorlichting zal de NOvA wijzen op deze risico’s. Gedragsregel 3 lid 2 bepaalt nu al dat een advocaat passende maatregelen moet nemen om de communicatie met een cliënt vertrouwelijk te houden, in het bijzonder waar het de keuze voor bepaalde communicatiemiddelen betreft. Dit komt ook terug in de overwegingen van de Hoge Raad in het recente prejudiciële arrest. De NOvA zal de komende periode bezien of deze overwegingen uit het arrest moeten leiden tot aanpassing van de regelgeving voor de advocatuur of van de toelichting daarop.
Lees ook: Reactie NOvA op uitspraak prejudiciële vragen Hoge Raad