Vervroegd DNA-onderzoek bij verdachten inbreuk op rechten
Het vervroegd afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek zorgt voor een inbreuk op de rechten van burgers die uiteindelijk niet worden veroordeeld. Laat een rechter de ernst van de verdenking eerst toetsen. Ook moet de verdachte altijd eerst een advocaat kunnen consulteren. Dit laat de NOvA minister Dilan Yeşilgöz-Zegerius van Justitie en Veiligheid weten in een reactie op haar wetsvoorstel.
Met het wetsvoorstel ‘wijziging van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden’ wil de minister het mogelijk maken celmateriaal voor DNA-onderzoek al in de opsporingsfase bij verdachten af te nemen. Nu kan pas celmateriaal worden verkregen als iemand is veroordeeld voor een ernstig misdrijf.
Beperkte winst
In de praktijk blijkt ruim 10 procent van de veroordeelden niet traceerbaar. Reden genoeg voor de minister om DNA-materiaal eerder veilig te stellen. De NOvA is het hier niet mee eens. “De beperkte winst die kan worden behaald doordat het niet langer mogelijk is dat verdachten zich onttrekken aan DNA-afname na veroordeling, weegt niet op tegen de inbreuk op de rechten van burgers die uiteindelijk niet worden veroordeeld”, zo schrijft de NOvA in het wetgevingsadvies. Er ontstaat hierdoor een spanningsveld tussen de wens de groep onvindbare veroordeelden te verkleinen en de rechten die worden geschonden als na sepot of vrijspraak DNA-onderzoek niet noodzakelijk blijkt.
Toets door rechter-commissaris
De NOvA stelt voor dat vroegtijdige afname van celmateriaal op zijn vroegst dient plaats te vinden na afgifte van een bevel tot bewaring en toets door de rechter-commissaris en niet al aan het einde van het ophouden voor onderzoek of inverzekeringstelling.