Rechtsbijstand aan familieleden
Er kleven overduidelijk risico’s aan het bijstaan van familieleden door de advocaat. Het kan de onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar brengen. De onderlinge verstandhoudingen, mogelijke emotionele betrokkenheid en eventuele bemoeienis vanuit de familie maken het lastig om voldoende afstand tot de cliënt te houden. Zelfs als dit wel zou lukken, heeft het de schijn tegen. Het kan bovendien leiden tot twijfels over de integriteit van de behandelend advocaat. Een publieke discussie daarover straalt af op de gehele beroepsgroep.
Er is geen rechtsregel die bijstand aan familieleden verbiedt. Bovendien bestaat het recht op vrije advocaatkeuze. Toch doen advocaten die gevraagd worden om een familielid bij te staan er verstandig aan deze te adviseren naar een andere advocaat te gaan. Het is beter dit soort risico’s te vermijden. Deze oproep geldt ook in relatie tot bijvoorbeeld een goede vriend, buren of een directe collega en in relatie tot elk rechtsgebied waarop bijstand wordt verzocht.
Advocaten laten zich in al hun handelen leiden door de kernwaarden van hun beroep (Regel 1 van de Gedragsregels 2018). Bij bijstand aan familieleden of andere nauwe persoonlijke relaties staat in het bijzonder de kernwaarde onafhankelijkheid onder druk. Deze kernwaarde is opgenomen in artikel 10a van de Advocatenwet en nader uitgewerkt in Regel 2 van de Gedragsregels 2018, waaraan de tuchtrechter toetst. De norm schrijft voor dat advocaten onafhankelijk zijn van hun cliënt, derden en de zaken waarin zij als zodanig optreden en er steeds actief voor waken dat hun onafhankelijkheid niet in gevaar komt. Vanzelfsprekend lenen advocaten zich niet voor onwettige of onethische zaken (niet op verzoek van een cliënt uit de familiekring en niet uit eigen beweging).
Een blik op de recente tuchtrechtspraak laat zien dat de advocaat er onder meer alert op moet zijn dat:
- de advocaat zich niet alleen aan het begin van de werkzaamheden, maar ook tussentijds en op regelmatige basis nagaat of er feiten of omstandigheden zijn die zijn onafhankelijkheid of goede beroepsuitoefening in gevaar kunnen brengen (zie bijvoorbeeld HvD 7 oktober 2019, ECLI:NL:TAHVD:2079:165);
- de advocaat geen te nauwe emotionele betrokkenheid heeft bij de cliënt uit de familiekring, de wederpartij of andere betrokkenen (zie bijvoorbeeld HvD, 10 juli 2017 ECLI:NL:TAHVD:2017:152);
- de advocaat, zodra sprake is van te nauwe emotionele betrokkenheid, zich onttrekt aan de zaak (zie bijvoorbeeld - opnieuw - HvD, 10 juli 2017 ECLI:NL:TAHVD:2017:152);
- er geen (schijn van) belangenverstrengeling optreedt, bijvoorbeeld als de advocaat een eigen persoonlijk belang heeft bij (de uitkomst) van de zaak of bij de te volgen strategie (zie bijvoorbeeld HvD 7 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2079:165 en HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:33).
Casus De arts klaagt dat de vader onvoldoende onafhankelijk is opgetreden en dat hij zich intimiderend heeft uitgelaten. De advocaat/vader erkent zijn fouten en ziet in dat zijn optreden is beïnvloed door het feit dat hij voor zijn dochter optrad. De tuchtrechter acht de klachten toch gegrond en overweegt: “daarmee is het verband gegeven tussen een gebrek bij verweerder aan voldoende onafhankelijkheid van zijn cliënte en de onjuiste bewoordingen die verweerder heeft gebruikt in zijn brief aan klager. […] De enkele omstandigheid dat verweerder voor zijn dochter optrad hoeft op zichzelf niet ontoelaatbaar te zijn, maar in dit geval ging dit optreden gepaard met een niet aanvaardbaar gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder jegens zijn cliënte.” (Vindplaats: HvD 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:48) |