07-05-2020

Petra van Kampen oud - lid algemene raad NOvA

"Gedoogcultuur"

Afgelopen weekend verscheen in Trouw een interview met de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, die best wel tevreden is over hoe het gaat in de rechtbanken. Dat zaken langer blijven liggen en dat dit gevolgen heeft voor de mensen achter het dossier is een feit, “maar er wordt geen tekort gedaan aan de rechten van welke partij in de procedure dan ook.” Het is maar hoe je het bekijkt.

De afgelopen weken zijn door de advocatuur talloze voorbeelden genoemd van gevallen waarin de rechten van rechtzoekenden wél werden aangetast. Neem het aanwezigheidsrecht van verdachten: iedere dag zijn er verdachten die niet bij de behandeling van hun eigen zaak aanwezig kunnen zijn. Fysiek waren zij er de afgelopen weken niet vaak; wel per video, maar niet zelden haperend en in ieder geval nooit langer dan 45 minuten. Er zijn slachtoffers en nabestaanden die de zaak op afstand moeten volgen, terwijl ze graag bij de zitting wilden zijn en hun spreekrecht daar wilden uitoefenen.

Nog steeds worden advocaten van verdachten bij zittingen of voorgeleidingen geweigerd met verwijzing naar ‘corona’. Dit vanwege het feit dat de ruimte te klein is voor rechter, officier van justitie en advocaat waardoor die laatste ‘dus’ afvalt. En steeds vaker zijn er advocaten die door rechters te verstaan wordt gegeven dat als de cliënt op enigerlei wijze ter zitting aanwezig wil zijn, de advocaat het maar moet regelen. Hoezo, niemand tekort gedaan? En dan hebben we het nog niet over verdachten die op een politiebureau worden geacht via een intercom vertrouwelijk met hun advocaat te spreken en verdachten die langer vast blijven zitten omdat de videoverbinding niet werkt.

Het is ook maar hoe je de bij het interview geplaatste foto bekijkt. Volgens het onderschrift bij deze foto is daarop een zitting in de ‘anderhalvemeterrechtbank’ van Den Haag tijdens de coronacrisis zichtbaar. “Tussen de rechters zijn plexiglas schermen geplaatst. De verdachten worden via een videoverbinding gehoord”. Die video wordt getoond op een levensgroot scherm dat met de rug tegen de tafel van de advocaat is geplaatst. Dat heeft tot gevolg dat de advocaat zijn eigen cliënt niet kan zien en omgekeerd. Ter plaatse van diezelfde tafel – waaraan de advocaat in de regel zit – lijken overigens in het geheel geen plexiglas schermen zichtbaar.

Het kan zijn dat mijn definitie van rechtsbescherming afwijkt van hetgeen de Rechtspraak daaronder verstaat, maar het stadium van ‘best tevreden zijn’ heb ik nog niet bereikt.

Na eerdere kritiek van de NOvA op de wijze waarop de Rechtspraak omgaat met signalen uit de advocatuur hebben wij meermalen te horen gekregen dat men die inbreng wel degelijk op prijs stelt en dat de bereidheid om te luisteren er zeker is. Dus gingen we door met het overleg en met het delen van signalen. Hieruit blijkt dat de rechtsbescherming wel degelijk in de knel komt – en de positie van advocaten ook. En ja, daar worden we zelf ook een beetje moedeloos van.

Communiceren, zeiden we, toen de vraag was hoe te voorkomen dat zaken verdere vertraging oplopen. Niet over het hoofd van de advocaten heen, maar mét de advocaat. En meer specifiek: met de individuele advocaat in een individuele zaak. Overleg met de advocatuur, zeiden we, toen het ging om de vraag hoe het opstarten en opschalen van de gerechten zijn beslag zou moeten krijgen. Tegen die achtergrond krijgt de oproep van rechters aan de advocatuur om vooral mee te denken een merkwaardige lading. Indien de advocatuur inmiddels neigt naar enige ‘negativiteit’ dan komt dat omdat strafrechtadvocaten niet het idee hebben dat überhaupt naar hen wordt geluisterd.

Ook advocaten zijn zich zeer goed bewust van hun positie, van hun verantwoordelijkheid voor en jegens hun cliënten en van het feit dat cliënten in de regel meer geholpen zijn met ‘doorwerken’ en flexibiliteit tonen dan eindeloos verzet. Maar daaraan zit wel een grens. Ook elastiekjes knappen als je er maar genoeg spanning op zet. Er komt een moment dat de advocatuur moet constateren dat zij – alle inzet ten spijt – in de ogen van de Rechtspraak kennelijk geen rol van betekenis vervult, op geen enkel niveau. Dat er wel geluisterd wordt, maar niet gehandeld. Dat de advocatuur – virtueel of anderszins – wordt gedoogd en vooral moet gedogen.