18-01-2021
Bernard de Leest oud - lid algemene raad NOvA
"Rechtsstaat verdient daadkrachtige minister voor Rechtsbescherming"
Maar de sociale advocatuur piept en kraakt aan alle kanten. Het achterstallig onderhoud is van dien aard dat het hele bouwwerk ineen dreigt te storten. Onlangs werd op NPO 2 de documentaire De laatste sociaal advocaten vertoond. In de recensie in de Volkskrant werden deze advocaten getypeerd als behept met een ongeneeslijk ouderwets gevoel van betrokkenheid bij de kwetsbaren in de samenleving. Maar ook deze advocaten dreigen ermee op te houden. Een van hen, Mark Hüsen, heeft onlangs besloten zijn toga aan de wilgen te hangen. Hij is niet de eerste. Velen, waaronder Marije Jeltes, zijn hem voorgegaan. Allemaal betrokken advocaten die de moed hebben opgegeven en hun heil elders hebben gezocht, vanwege het ontbreken van enig perspectief en een redelijke betaling voor hun werkzaamheden. De (kwetsbare) rechtzoekende heeft zo het nakijken. Nog even en er is na vijftig jaar opnieuw een leemte in de rechtshulp ontstaan.
Degene die verantwoordelijk is voor het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand is onze minister voor Rechtsbescherming. Hij moet ervoor zorgen dat de rechtzoekende bij een rechtshulpverlener terecht kan, zeker als het gaat om geschillen met de overheid. Een overheid die het niet zo nauw neemt met de rechtsbescherming van de burger. Dat blijkt niet alleen uit de toeslagenaffaire. Ook bij de invoering van de Wmo werd voor kwetsbare burgers een rookgordijn opgeworpen. Tragisch is dat burgers die extreem onrecht is aangedaan zich zo schamen dat ze geen rechtshulp hebben ingeroepen en degenen die dat wel deden veelal bij de rechter de deksel op hun neus kregen. Uit de geschilbeslechtingsdelta 2019 van het WODC blijkt bovendien dat rechtzoekenden met een potentieel juridisch probleem minder actie ondernemen en minder rechtshulp inschakelen dan voorheen.
De minister zal aanstaande woensdag tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer verslag doen van de stand van zaken met betrekking tot de stelselvernieuwing rechtsbijstand. In verband hiermee heeft hij op 11 januari jl. een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit deze brief blijkt dat deze minister het gevoel van urgentie mist. Pas in 2025 zal dat nieuwe stelsel er zijn. Of er dan een redelijke beloning is voor de werkzaamheden van deelnemers aan dat stelsel zal dan moeten blijken, want uiteindelijk mag het niets meer kosten. De sociale advocatuur en de kwetsbare rechtzoekenden in onze samenleving hebben een (nieuwe) minister nodig die de toegang tot het recht beschermt en die hier echt werk van maakt. De sociale advocatuur moet verstevigd worden en niet de dupe worden van verdere bezuinigingen die ongetwijfeld op stapel staan als gevolg van het begrotingstekort dat is ontstaan door de coronasteunmaatregelen.
De NOvA doet een dringend beroep op de partijen die straks een nieuwe regering zullen vormen: een minister voor Rechtsbescherming met de juiste agenda en de benodigde financiële middelen mag in het nieuwe kabinet niet ontbreken. Dat daaraan een prijskaartje hangt is logisch, maar willen wij onze rechtsstaat overeind houden dan is de daarvoor te betalen prijs verwaarloosbaar.